Drukregelaar
De Geo Valve wordt op de onderwaterpomp geplaatst. De onderwaterpomp en de
Geo Valve worden vervolgens op een diepte van ongeveer 10 meter onder het
grondwaterniveau geplaatst. De absolute druk bedraagt hier ongeveer 2 bar. Dit is
meestal voldoende groot om ontgassing op het injectiepunt tegen te gaan. Door
onder water te injecteren kan het volledige grondwatertransportsysteem op overdruk
worden gehouden, waardoor geen zuurstof binnen kan dringen. Zie ook Het belang
van drukhandhaving bij grondwaterinfiltratie.
Drukregeling
De drukregelset wordt aan de onderzijde van de Geo Valve aangesloten. Op deze wijze kan de druk onder de vlinderterugslagklep en daarmee de injectiedruk worden ingesteld.
Door zowel een drukreduceer als een drukontlasttoestel op de bronkop te plaatsen kan zowel een dynamische- als een statische regeling worden verkregen. Bij een dynamische drukregeling stroomt er constant water over de regelaar en is de druk op een vaste nauwkeurige waarde ingesteld. Deze regeling wordt bij voorkeur toegepast omdat hierbij het regelcircuit ook automatisch kan ontluchten. Bij een statische drukregeling stroomt er alleen water door de regelaar wanneer de Geo Valve de gewenste injectiedruk nog niet heeft ingesteld. Is de injectiedruk te laag dan laat het reduceertoestel water door naar de Geo Valve. De zuiger in de Geo Valve beweegt hierdoor naar boven waardoor de injectiepoort kleiner wordt en de injectiedruk toeneemt. Is de injectiedruk hoger dan de ingestelde druk dan opent het drukontlasttoestel
zich waardoor de zuiger in de Geo Valve omlaag gaat. De injectiepoort wordt groter en de injectiedruk daalt hierdoor. Is de gewenst injectiedruk bereikt dan zijn drukreduceer- en drukontlasttoestel gesloten. De gewenste injectiedruk wordt binnen enkele seconden bereikt waarna de flow over de regelaar stopt. De statische drukregeling werkt met een kleine bandbreedte wat iets minder nauwkeurig is. Op deze wijze wordt echter een zeer stabiele regeling verkregen met een lange levensduur voor alle componenten.